76
Verwarring.
Geluiden.
Ergens stroomde water.
Een elektronisch muziekje.
Een pieptoon.
En toen een stem, blikkerig en alsof hij uit de verte kwam. Alsof hij door een metalen wand moest dringen.
‘Dag, dokter Forstner.’
Een trage gedachte. Ik ken die stem.
‘Dit is hoofdcommissaris Stark.’
Hij klinkt zo dof en galmend. Het lijkt wel alsof ik in een ton zit.
Hij schrok van het idee en werd meteen wakker uit de verdoving. Jan deed zijn ogen open. Eerst zag hij alleen vage omtrekken, alsof hij onder water was. Toen werden de omtrekken scherper.
Een tafel.
Een kandelaar.
Hij herkende de kandelaar. Ja, die had hij vorig jaar nog op de vlooienmarkt gekocht. Samen met Carla. Ze had hem ‘leuk’ gevonden. ‘Leuk’ was haar omschrijving van ouderwets of kitscherig. Zo kitscherig dat het juist weer leuk is, had ze gezegd. Daarom had hij hem ook gekocht. Hij had afgedongen tot vijf euro. Nu brandden er vijf kaarsen in.
Wat is er gebeurd?
Het geluid van water verstomde.
‘Luister goed, dokter,’ zei Stark, en Jan begon te begrijpen dat de rechercheur een boodschap op zijn antwoordapparaat insprak. ‘Waarschijnlijk slaapt u nog, maar bel me alstublieft zodra u dit bericht hoort, ja? Er is nieuws over Felix Thanner. Geen goed nieuws. Ik ben gebeld door de gerechtelijk arts. Ze hebben het lijk in de pastorie geïdentificeerd. Het is Heinz Kröger. Het ziet ernaar uit dat Thanner het lijk van mijn collega voor diens begrafenis van het kerkhof heeft gestolen. We onderzoeken nu wie of wat er in plaats daarvan in de kist zit.’
Waar heeft die idioot het over?
‘Wees op uw hoede, dokter. Felix Thanner leeft nog. Doe alle deuren goed op slot. Ik denk weliswaar niet dat Thanner uw kant op zal komen, waarschijnlijk houdt hij zich ergens schuil, maar kijk goed uit. Er is geen reden tot zorg, we hebben inmiddels al een opsporingsactie op touw gezet. Het zal niet lang duren voor we hem kunnen oppakken, dat weet ik zeker. Voor het geval ik niets van u hoor…’
De maximale opnametijd van het apparaat was bereikt. Een klik en een pieptoon en het bericht was opgeslagen.
Jan slikte. Zijn mond voelde verdoofd en droog aan, als na een avond flink doorzakken. Hij realiseerde zich dat hij op een stoel in de eetkamer zat. Buiten was het donker. Hij had geen idee hoe lang hij bewusteloos was geweest.
Zijn ogen traanden vanwege de bijwerkingen van het verdovingsmiddel, maar toen hij erin wilde wrijven ging dat niet. Hij kon zijn handen niet bewegen. En zijn benen evenmin.
Achter hem klonk het geklapper van de handdoekhouder uit de badkamer. Hij rook zijn eigen douchegel en moest denken aan wat er op de flacon stond: Verfrissend en stimulerend. Voor een herboren gevoel.
Herboren? dacht hij, terwijl hem duidelijk werd wie er op dit moment in zijn bad lag. Nee, eerder uit de dood herrezen.
Opnieuw probeerde hij zich te bewegen. Toen begreep hij dat hij met plakband aan de stoel was vastgebonden. Scheurvrije inpaktape, net als hij zelf in de keukenlade had liggen. Misschien was het zijn eigen tape wel.
De informatie drong maar langzaam tot zijn bewustzijn door. Wat Thanner hem ook mocht hebben ingespoten, het zou nog wel even duren eer het helemaal was uitgewerkt.
‘Dag schatje,’ zei een vrolijke vrouwenstem achter hem. ‘Ben je weer wakker?’
Hij hoorde blote voeten kletsen op de tegelvloer, kreeg een kus op zijn wang en Felix Thanner stond voor hem.
Nee, corrigeerde Jan zijn waarneming, het was Thanner niet. Het was Tatjana. Het mocht dan Felix Thanners lichaam zijn, het werd beheerst door Tatjana. Of moest hij haar Jana noemen?
Om haar hoofd had ze een badhanddoek gewikkeld waaruit een paar lokken van haar blonde pruik staken. Bovendien had ze een van Jans witte overhemden aangetrokken. De bovenste knoopjes stonden open en Jan zag de verbazingwekkend echte latexhuid in het decolleté.
Bob de Bouwer had beter in dan op de doos kunnen kijken die hij ons liet zien. Die moet leeg zijn geweest.
Desalniettemin had de technisch rechercheur gelijk gehad wat de vermomming betrof. Zelfs Thanners moeder had hem niet herkend. Alleen de ogen waren duidelijk die van Thanner, maar ook daar was een verandering op te merken. De manier waarop de ogen hem aankeken en knipperden was volkomen vrouwelijk. Toch was het niet de manier waarop mannen vaak de gebaren van vrouwen nabootsen. De mimiek zag er volledig echt uit en was niet die van Thanner.
‘Hoe is het, schatje? Wil je misschien een glaasje water?’
Haar stem klonk ook bedrieglijk echt. Ze nam de handdoek van haar hoofd, wreef ermee over haar pruik en glimlachte tegen hem.
Dit was dus Jana. Een vrouw die eigenlijk niet bestond. Een denkbeeldig wezen dat zich een weg in de wereld had gebaand. Een monster dat het lichaam van een mens gebruikte om zichtbaar te worden, zoals een lichtstraal rook nodig had om te worden gezien.
Dit was Jana, ziek van liefde, die haar geliefde redder met waanzinnige vanzelfsprekendheid met zorg omringde alsof het nooit anders was geweest.
Jan wees met zijn kin op zijn boeien. ‘Maak me los, alsjeblieft.’
‘Dat zou ik graag doen, echt waar,’ zei ze zuchtend, ‘maar ik vrees dat dat geen goed idee is. Zoals ik al zei, soms moet je de mensen helpen hun geluk te vinden. Weet je dat nog? Ach, natuurlijk weet je dat nog. Ik heb je maar een kleine dosis ingespoten en je was maar even weg.’
‘Wat…’ Hij likte over zijn lippen en zijn tong voelde aan als dik, opgezwollen leer. ‘… wat heb je me ingespoten?’
Ze giechelde. ‘Niets om je zorgen over te maken. Felix’ lammetjes op de drugsafdeling hebben me verzekerd dat het volkomen ongevaarlijk is en niet verslavend.’
Jan kreunde en legde zijn hoofd in zijn nek. Natuurlijk, als zielzorger kon Felix Thanner ongehinderd de kliniek in en uit lopen en op die manier was Jana aan de informatie en uiteindelijk ook aan het spul zelf gekomen. In een grote kliniek raakten altijd medicamenten zoek, hoe streng de voorschriften ook mochten zijn.
Ze schonk hem een verwonderde blik. ‘Waarom kijk je me zo aan? Ben je dan niet blij? Nu zijn we bij elkaar in de echte wereld. Dat is toch heerlijk? Alleen jij en ik.’
‘En Felix dan?’
‘Felix?’ Ze leek werkelijk verrast. ‘Die is dood. Dat weet je toch.’
‘Nee, dat is hij niet,’ zei Jan. Hij moest proberen tot Felix door te dringen. Dat was zijn enige kans om dit gespleten wezen tot rede te brengen. Felix was het Ik en het boven-Ik dat de controle weer moest overnemen. Jan zou haar ervan moeten overtuigen dat Felix nog bestond. Anders liep hij het gevaar dat de situatie uit de hand liep.
‘Dommie toch, wat is er dan met je aan de hand?’ zei ze, en ze glimlachte begrijpend. ‘Echt, we hoeven niet meer bang voor hem te zijn. Ik heb je toch beloofd dat ik alles voor ons plan zou doen. En Felix heeft ons geholpen, de sukkel.’
‘Niet waar. Je hebt toch zelf gehoord wat die rechercheur zei.’ Jan praatte zo luid en doordringend als hij in zijn nog steeds verdoofde toestand kon. ‘Felix is niet dood. Het was niet zijn lichaam dat verbrand is. Felix staat hier voor me met een vrouwenpak aan. Jij bent Felix!’
‘Nou ja…’ Ze schudde verontwaardigd haar hoofd. ‘Wat klets je nou toch voor onzin! Wil je me beledigen? Heb je soms genoeg van me? Denk daar maar eens goed over na.’
Er fonkelde iets dreigends in haar ogen en dat iets was ertoe in staat hem zonder scrupules te vermoorden.
Jan slikte. Dat deed pijn. Zijn keel leek wel uitgedroogd en zijn stem klonk schor. ‘Ik zou alleen graag zien dat je bij zinnen kwam. Zeg nou zelf…’
‘Hoe vind je mijn nagellak?’ Ze glimlachte weer en hield haar rechterhand voor zijn gezicht. Jan keek naar de dunne, slanke vingers met de verzorgde nagels die ook van een vrouw hadden kunnen zijn. ‘Wat denk je? Is-ie niet te donker voor bij mijn ogen?’
‘Dat is jouw nagellak niet,’ snoof Jan. ‘Dat is Carla’s nagellak! Net als al die andere cosmetica in de badkamer. Je bent mijn leven binnengedrongen. En je bent Felix, begrijp je dat?’
‘Nee,’ antwoordde ze koppig. ‘Dat begrijp ik niet. Ik begrijp volstrekt niet waarom je zo afwijzend doet. In de andere wereld was je dat niet. Daar zei je tegen me dat je van me houdt en me hieruit zal halen.’
‘Nee,’ steunde Jan. Zijn hoofd bonsde en hij deed zijn ogen dicht. ‘Dat is niet waar. Dat was alleen in je…’
‘Welles, dat is wel waar!’ schoot ze uit. Haar blik was die van een koppig meisje dat vastbesloten is om gelijk te krijgen. ‘Je hebt zelf gezegd dat je deze wereld net zo slecht vindt als ik. Onrein. Alleen onze liefde is rein. Dat waren je eigen woorden.’
‘Alleen in je fantasiewereld!’
‘Niet waar!’ Boos stampte ze met haar blote voet op de grond. ‘En wat heeft die Carla je nou eigenlijk te bieden, hè? Haar lichaam zal over een paar jaar verlept zijn. Ze zal dik en lelijk worden zodra ze zeker van je is, en ze zal je vetmesten zodat je ook dik en lelijk wordt. En ze zal je verleiden zodat je het niet merkt. Ze zal als een beest met je tekeergaan en jullie zullen walgelijke dingen met elkaar doen. Klamme, stinkende dingen, verdoezeld door huichelarij en beloften van liefde die de adem niet waard zijn die je ervoor verbruikt. Daar gaat het in deze wereld toch om? Neuken, liegen en huichelen. Wat weet zij nou van liefde!’
‘Je andere ik is jaloers, Felix,’ zei Jan zo rustig mogelijk. Hij probeerde oogcontact te maken, maar het lukte hem niet. Jana schudde haar hoofd heen en weer en ontweek zijn blik.
‘Jana is niet echt,’ benadrukte hij. ‘Ze heeft geen lichaam. Daarom verafschuwt ze alles wat lichamelijk is. Maar jij, Felix, jij zou een normaal leven kunnen leiden. Een leven zonder lijden en schuldgevoelens. Wat jij als jongetje hebt gedaan, was de wanhopige daad van een mishandeld kind. Iedereen zal dat begrijpen. Laat mij je helpen. Je zocht toch naar een redder, Felix?’
Ze sloeg hem uit alle macht in zijn gezicht.
‘Hou je vuile smoel, hoor je?’ snauwde ze. ‘Hou! Je! Vuile! Smoel!’
‘Nee! Jij bent Jana niet. Jana bestaat niet. Felix, kom hier, praat met me!’
Weer sloeg ze hem in zijn gezicht. Eerst links, toen rechts. Jans wangen brandden van de klappen van haar vlakke hand.
Toen sprong ze van haar stoel en liep naar de keuken. Jan hoorde een lade opengaan.
‘Felix, niet doen!’ riep Jan. ‘Luister naar me. Jana kan je niets doen. Ze bestaat niet echt. Maar jíj bestaat wel! Maak je van haar los! Het is nog niet te laat.’
Ze kwam terug uit de keuken. In haar ene hand hield ze het plakband, in de andere de keukenschaar.
‘Ik zei dat je je mond moest houden,’ zei ze met dreigend zachte stem.
‘Alsjeblieft, Felix, niet doen!’
‘Nog één woord en ik snij je tong eraf, begrepen?’ Ze hield de schaar voor zijn gezicht. ‘Dat kan ik. Papa heeft me laten zien hoe. En een koeientong is veel groter dan de jouwe. Zeg dus maar liever niets meer.’
Het kaarslicht weerkaatste op de snede. Het was een grote schaar, waarmee je moeiteloos door karton of plastic kon knippen. Nu knipte Jana er een lange strook plakband mee af. Ze kwam vlak naast hem staan, plakte de tape over zijn mond en wikkelde de rest om zijn hoofd.
Jan verweerde zich niet. Zijn ogen waren strak gericht op de schaar in haar hand. Een hand die nog niet zo heel lang geleden het hoofd van Volker Nowak had beetgepakt, tussen het portier en de dakstijl van de auto had geklemd en het leven eruit had geslagen.
‘Wat weet jij nou eigenlijk van schuldgevoelens?’ zei ze, en ze drukte het plakband aan.
Ze deed een stap naar achteren, bekeek het resultaat en knikte tevreden.
‘Ik wilde de kachel niet aandoen. Ik wilde ook geen kaarsen op de keukentafel zetten. Maar hoe moest ik anders mijn papa naar me toe halen? Daar waar iedereen is zoals ik.’
Huilend draaide ze zich om en liep opnieuw de keuken in. Een tijdje was alleen haar gesnik te horen. Toen snauwde ze een enkel woord.
‘Huilebalk!’
Het snikken hield abrupt op, alsof het werd uitgeschakeld, en Jan hoorde de koelkast open- en dichtgaan. Meteen daarna hoorde hij dat ze een glas van de plank pakte.
Toen ze weer bij hem terugkwam, had ze twee wijnglazen in haar handen. Ze zette een glas voor Jan op tafel, trok een stoel bij en ging zitten.
Jan hoopte dat ze zijn knevel weer weg zou halen, maar ze scheen zijn gedachten te hebben geraden en ging met een vinger over de tape.
‘Ik zou graag een glaasje wijn met je drinken, net als in de andere wereld, maar hier zou dat verkeerd zijn.’ Zacht streek ze over zijn gezicht. ‘O Jan, hoe lang heb ik niet op dit moment gewacht. Op het ogenblik dat we ons plan eindelijk zouden kunnen verwerkelijken. Je zult zien dat de andere wereld veel mooier is. Daar ben je altijd dezelfde, je wordt niet ouder en de mensen zijn zoals je ze graag zou willen hebben. Je wordt er niet teleurgesteld.’
Jan voelde paniek in zich opkomen. Hij vermoedde wat ze van plan was, maar wilde het niet geloven.
Denk er niet aan, anders raak je in paniek! Denk er liever over na hoe je je hieruit gaat redden. En snel!
Ze nam een slok wijn en hield het glas omhoog tegen het kaarslicht. De rode wijn zag eruit als bloed. Jan kon zich wel voor zijn kop slaan dat hij de wijn met slaapmiddel niet had bewaard.
‘O sink hernieder, Nacht der Liebe,’ fluisterde ze. ‘Gib vergessen dass ich lebe. Nimm mich auf in deinem Schoss, löse von der Welt mich los.’
Ze zette het glas neer, stond met een vastbesloten beweging op en liep weer naar de keuken. Jan trok aan zijn boeien, maar het plakband hield hem onverbiddelijk vast aan de leuningen en de stoelpoten. Hoeveel lagen tape zou ze hebben gebruikt? Tien? Twintig? Hijgend rekte hij zich uit en probeerde te horen wat ze aan het doen was.
‘Hou je van Tristan en Isolde, lieveling?’ klonk haar stem. ‘Ik kan niet genoeg krijgen van die muziek. Het begin van het tweede bedrijf is zo mooi… “Ewig währ’ uns die Nacht…” Daar is zoveel waarheid in, toch? Alsof die woorden alleen voor ons werden geschreven.’
Jan schrok op toen hij de besteklade hoorde. Weer rukte hij aan zijn boeien, maar het had geen zin. De stoel wiebelde heen en weer, en het plakband sneed dieper in zijn polsen en enkels. Hij kreeg zichzelf niet los. Op dat ogenblik kwam ze terug. Zijn ademhaling werd sneller en dieper toen hij het mes zag dat ze in haar hand had. Hij voelde dat zijn hartslag versnelde en keek naar het koksmes dat de verkoopster hem destijds had aanbevolen als ‘vlijmscherp en universeel toepasbaar’.
Glimlachend zonk Jana voor hem op de knieën en keek naar hem op. ‘So stürben wir, um ungetrennt, ewig einig, ohne End’, ohn’ Erwachen, ohn’ Erbangen, namenlos in Lieb’ umfangen.’
Ze lopen niet allemaal door het winkelcentrum tegen mensen te schelden of bijbelverzen te reciteren, had Jan tegen Stark gezegd. Dit is het bewijs, dacht hij in een vlaag van waanzin en wanhoop. Sommigen reciteren Wagner.
Hij slaakte een panische kreet, die door zijn knevel van plakband als een mislukt fluiten klonk.
‘Zie je ernaar uit?’ Ze glimlachte naar hem. ‘Laten we het nu dan doen.’
Jan staarde haar aan, probeerde haar te smeken het niet te doen. Maar alles wat de knevel doorliet was een reeks ongearticuleerde geluiden. Hij voelde het koude metaal tegen zijn kuit en zag hoe ze moeiteloos de stof van zijn spijkerbroek opensneed.
Hij wendde zich af terwijl het mes naar boven gleed. Ze was bijna bij zijn dijbeen.
‘Pssst!’ siste ze, en ze knipoogde. Het lemmet gleed langs zijn genitaliën. ‘Anders snijd ik hem eraf.’
Toen ze de platte kant van het lemmet tegen zijn kruis drukte, begon Jan te huilen. Hij kon niet anders. Hij was volkomen overgeleverd aan het wezen dat hier voor hem knielde en een onbenoembare angst overweldigde hem.
‘Daar waar ik je naartoe zal brengen heb je die eigenlijk niet nodig,’ zei ze peinzend, en ze keek tussen zijn benen. ‘Die dingen zijn sowieso volkomen nutteloos. Ze maken jullie mannen alleen maar in de war. Jullie vragen je steeds maar af of hij wel groot genoeg is, wanneer je hem weer kunt gebruiken en wat jullie partners ermee zullen uithalen. Alsof dat liefde is.’
Jan schudde wild met zijn hoofd terwijl zijn adem heftig en stotend door zijn neusgaten floot.
Doe het niet! Doe het niet! Doe het niet!
Hij voelde haar vinger die de band van zijn slip naar beneden trok.
‘Ik heb Felix al snel laten weten dat ik dat ding maar weerzinwekkend vind.’ Ze wuifde met het mes. Vlijmscherp en universeel toepasbaar. ‘Maar daar heb ik helemaal geen mes bij nodig gehad. Soms kun je met woorden veel meer voor elkaar krijgen dan met daden, en ik was er elke keer bij als zijn dingetje hem in verwarring bracht.’ Ze giechelde schelms en knipoogde tegen Jan. ‘Het heeft niet lang geduurd of het bracht hem niet meer in de war. Je had hem wel met tien knappe, gewillige meisjes kunnen opsluiten en hij had nog steeds de eerste honderd decimalen achter de komma van het getal pi kunnen opzeggen. Foutloos. Hij was een kei in wiskunde.’
Ze nam zijn lid in de hand en begon erover te wrijven. Jan kreunde en draaide.
‘En hoe zit dat met jou, schatje? Raak jij daar ook van in de war? Moeten we jou er ook van bevrijden?’
Voor het huis was het gebrom van een motor te horen. Het licht van koplampen viel naar binnen. Ogenblikkelijk stond ze op en rende naar het raam. Jan hoorde deuren dichtslaan en een achterklep.
Dank U, lieve Heer of wie het ook voor me heeft gedaan, dank U wel!
Maar voor hij mocht hopen dat de persoon voor het huis hem zou komen redden, sloeg de motor weer aan. Het licht van de koplampen streek weer door de kamer en verdween.
Jana draaide zich weer om en leunde tegen de muur.
‘Niet voor ons,’ zei ze afwezig, en ze mompelde iets wat Jan niet kon verstaan. Ze staarde naar een punt dat ergens onder de plavuizen moest liggen.
Ten slotte tilde ze haar hoofd op en keek Jan aan. Haar blik was van een dermate koude vastbeslotenheid dat Jan het gevoel had dat hij met pinnen van ijs werd doorboord.
‘We moeten opschieten.’
Jan verstarde terwijl ze naar hem toe kwam.
Ze zal me vermoorden. De auto heeft me misschien gered van een castratie, maar nu verlies ik mijn leven. En het kan me niet eens meer schelen.
Weer knielde ze voor hem neer, maar nu niet gracieus en met een wellustige glimlach; er stond een schrikwekkend serieuze verbetenheid op haar gezicht te lezen. Een verbetenheid die zei: Er moet iets gedaan worden wat geen uitstel meer verdraagt.
Met beide handen greep ze de opengesneden stof van zijn broek en scheurde die helemaal open, zodat zijn dijbeen vrij lag. Ze stond weer op, keek Jan met een bijna triomfantelijk gezicht aan en knikte. ‘Laten we nu in elkaar opgaan terwijl we naar de andere wereld gaan.’
Ze spreidde haar benen en Jan kon haar kunstmatige haarloze schaamstreek zien en de venusheuvel die door Felix’ samengedrukte genitaliën naar voren stak. De latexhuid mocht er dan nog zo echt uitzien, juist de plek waar man en vrouw verschillen liet zich er niet helemaal door verbergen.
Een angstige glimlach ging over Jana’s gezicht. Toen drukte ze het lemmet tegen de binnenkant van haar dijbeen, hield haar adem in en haalde het mes naar boven. De snede ging moeiteloos door de latex heen. Een fractie van een seconde later week ook haar eigen huid en toen bereikte het lemmet de slagader.
Jan keek als verlamd toe hoe het bloed tussen haar benen spatte. Er kwam niet zoveel bloed uit als hij eerst had gevreesd, maar het was genoeg om binnen korte tijd dood te bloeden als de wond niet snel werd verbonden.
Ook Jana leek in de ban van het schouwspel. Maar toen hief ze haar hoofd en nog steeds was daar die ijzige vastbeslotenheid.
Jan trilde en keek haar smekend aan. Haar gezicht voor hem verdween in zijn tranen. Hij wist wat er nu zou gebeuren en hij kon niets doen. Hij kon trekken en duwen en in zijn knevel schreeuwen, maar het zou niet helpen.
Dat was dus het plan. Ze wilde samen met hem afscheid nemen van deze wereld en hij moest haar volgen naar een andere, waarin denkbeeldige personages zoals zij een gerechtvaardigd bestaan leidden en konden zijn wat ze wilden zijn.
‘Nu jij,’ fluisterde ze.
Nee, nee, nee!
Jan gooide zichzelf heen en weer. Hij sperde zijn mond open en probeerde zichzelf te bevrijden van de tape. Hij moest met haar praten. Als hij zich dan niet kon bewegen, moest hij toch tenminste kunnen praten…
Ze ging met haar benen wijd op zijn knieën zitten. Bloed spatte over zijn kruis en stroomde over zijn benen. Het was de huiveringwekkende travestie van een copulatie. Alleen ging het niet om het geslachtelijke, maar alleen om het mes en de beslissing over leven en dood.
Met al zijn kracht drukte Jan zijn benen tegen elkaar, als een maagd die zich tegen de daad wil verweren. Maar Jana’s greep leek van staal. Ze pakte zijn dijbenen, greep in zijn spieren en trok zijn been opzij, waarna Jan een reeks hoge tonen uitstootte en met zijn achterwerk begon te wippen. Als iemand hen zo had gezien, dan zou het er waarschijnlijk hebben uitgezien als een komisch intermezzo in een bloederige pornofilm.
Hij moest haar van zich af zien te gooien, anders…
Hij voelde dat het mes tussen zijn benen drong en hem raakte. Het lemmet voelde als de gloeiende punt van een soldeerbout.
In een laatste panische, wanhopige poging spande Jan al zijn spieren en wierp zich met zijn hele gewicht naar voren. Jana stootte een verraste gil uit terwijl de stoel omviel. Zittend op zijn knieën kon ze haar evenwicht niet bewaren en viel opzij. In een reflex strekte ze haar arm uit om haar val te breken, maar nog voor haar hand de vloer raakte, sloeg ze met haar kin en hals tegen de rand van de tafel en sleurde Jan met zich mee.
De kandelaar wankelde en viel om. Heet kaarsvet bespatte hen en toen vielen ze allebei op de tegelvloer.
Jan lag boven op haar; hun gezichten waren maar een paar centimeter van elkaar verwijderd en hij zag haar wijd opengesperde ogen. Ze hield haar hals met twee handen vast en rochelde panisch.
Ze wierp hem van zich af, draaide zich om op de tegels en trapte als een gek in het rond. Er lag een steeds groter wordende plas bloed om haar heen. Maar het was niet alleen haar eigen bloed.
Geschrokken keek Jan naar beneden. Zelf bloedde hij ook uit een gapende wond.
Dat moet worden afgebonden. Maar hoe? Hoe moet ik dat verdomme doen? Ik zit nog steeds aan die stomme stoel vast!
Jana’s gezicht was opgezwollen en blauwig van kleur. Het zag ernaar uit dat ze zou stikken nog voor ze doodbloedde. Maar het kon Jan niet schelen. Het interesseerde hem ook niet dat het tafelkleed vlam had gevat. Het zou niet lang meer duren voor de hele kamer in brand stond. Maar dat zou hij niet meer meemaken. Hij zou ook doodbloeden. Wie zou hem nu nog komen helpen?
Hij drukte zijn benen tegen elkaar, zo goed en zo kwaad als het ging, maar het bloed stroomde nog onverminderd snel. Het kloppen van de wond werd alleen maar sterker en algauw was dat het enige wat hij nog voelde.
Met het bloed verdween ook alle kracht uit zijn lichaam. Hij werd duizelig, de onvermijdelijke flauwte kondigde zich aan en zou door een dodelijke collaps worden gevolgd.
Het is gedaan, schoot het door zijn hoofd. Het maakt niet meer uit wat je doet, het is afgelopen.
Hij hoorde nog een geklop en gerochel naast zich. Toen dommelde hij in.